Mochten wij elkaar voor het eerst ontmoeten, dan ben ik na de eerste “hallo” al de draad kwijt. Ik
zie je lippen en handen bewegen, maar in mijn hoofd raast een triviale gedachtetrein: “Moet ik een
nieuwe zonnebril kopen? Welk merk zonnebril draagt Johnny Depp? Hoe zou mijn piratennaam
eigenlijk luiden?” Even later blaat ik luidkeels “Schip ahoi”, midden in je verhaal.
Toegeven, het is een tikkeltje zelfzuchtig om zo af te dwalen terwijl iemand tegen je praat, maar ik
ben het slachtoffer hier. Het is wetenschappelijke bewezen dat de eerste indruk een permanent
beeld schetst (waar of niet waar) van iemands karakter en eigenschappen. Voor ons dagdromers
kan dat rampzalig uitpakken.
Zo werd ik laatst uitgenodigd voor het verjaardagsfeestje van mijn nieuwe liefde. Het feestje zou
om 19:00 uur beginnen op een vrijdagavond. Maar het idee om haar vrienden te ontmoeten,
maakte me best nerveus. Daarom had ik me voorgenomen om er rond een uur of 21:00 heen te
gaan, wanneer het wat drukker zou zijn. Dan kon ik me gemakkelijk in de keuken verschansen.
Mocht je daar geen aanspraak vinden, kan je altijd nog de vaatwasser in- en uitruimen.
Bepakt met een halve tree AH pilsener, een pak peuken (om uit te delen, want ik rook zelf niet) en
een fles wodka sloeg ik de straat van mijn nieuwe liefde in. Ik keek omhoog en speurde naar de
paarse gloed van een goedkoop discolicht, vergezeld door de zwoele klank van een
nauwkeurig gecureerde playlist. Haar etage – de tweede verdieping van een statig grachtenpand –
vertoonde geen van deze tekenen. Ik belde aan en werd via de intercom begroet met een bits
“daar is meneer eindelijk.” Oei.
Aarzelend beklom ik de trap en stapte door de voordeur. Het noodlot wilde dat deze direct toegang
verschaft tot de woonkamer. Hier werd ik geconfronteerd met een tafereel dat zelfs de meest
doorgewinterde babbelaar doodsangsten aangejaagd: een familiediner. Het gezelschap bleek te
bestaan uit de ouders van mijn nieuwe liefde, haar kleine broertje, zus, diens vriend en een teckel
genaamd Tooske. Ze waren net klaar met eten.
Dit was niet het type feestje waar ik op had gerekend en 19:00 uur was zeker geen inlooptijd. Deze
vergissing was puur aan mezelf te wijten. Vaag kon ik mij herinneren dat mijn nieuwe liefde iets
had gezegd over eten, maar toen waren mijn gedachten direct afgedwaald naar mijn moddervette
kat die eens nodig op dieet moet.
Met het schaamrood op de kaken zette ik het bier en de wodka op tafel. In de ogen van het
gezelschap – mogelijkerwijs mijn nieuwe schoonfamilie – had ik niet alleen een verknipt tijdsbesef,
maar ook nog een drankprobleem. Ik stond met 2-0 achter. Haastig nam ik plaats en brabbelde wat
verontschuldigingen. Er was een bordje voor mij bewaard. Toen ik vroeg of iemand het zout kon
doorgeven, nog voordat ik een hap had genomen, ontving ik van de moeder een blik des doods.
Tussen mijn schouderbladen ontstond een stuwmeer van zweet. Zonder een woord te zeggen
worstelde ik het maal naar binnen.
Ondertussen begon de gedachtetrein weer op gang te komen: “Doe iets om deze achterstand weg
te poetsen – strooi met complimenten – doe een achterwaartse salto uit stilstand – veins een
hartaanval – vertel iets leuks over jezelf – over je hoofdrol in de musical van groep 8 – zeg dat je
een seizoen skiles hebt gegeven in Oostenrijk.”
Bingo. Ik heb daadwerkelijk skiles gegeven in Oostenrijk. Skileraar is een cool beroep. Het heeft
mij een onuitputtelijke bron van anekdotes opgeleverd, die ik alleen in uiterste nood van stal haal.
Zoals het verhaal van de kleine Jolan, een Belgisch jongetje dat midden op de piste een klein
ongelukje kreeg: “Meeester, meeester, ieck eb kakka gemaakt in mijne broek he!” Met dat Samson
& Gert-accent krijg ik altijd de lachers op mijn hand.
Wat een geweldig idee dacht ik. Mijn schoonfamilie zou mij vergeven, waarna mijn nieuwe liefde
en ik een rooskleurig toekomst tegemoet gingen. Ik zou carrière maken in het schrijverschap, zij
als advocate. We zouden trouwen, een huis kopen, kinderen krijgen, elke zomer met de hele boel
naar Biarritz, op ons veertigste al met pensioen, verhuizen naar de heuvels van Andalusië en tot in
de lengte der dagen vrijen, feesten en wijn slempen. Op mijn vijfentachtigste zou ik vredig sterven
met al mijn kinderen en kleinkinderen om mij heen, voor eeuwig geroemd als een beroemd
schrijver.
Terwijl deze film in mijn hoofd afspeelde, staarde ik schaapachtige de leegte in met een onnozele
grijns op mijn gezicht. Na ongeveer een halfuur ontwaakte ik door het geblaf van de teckel.
Waarop de moeder zei: “Tooske, moet waarschijnlijk even een poepje doen.” Nog half in trans
schoot ik overeind en riep net iets te hard: “Over poep gesproken! Ik heb ooit de kont van een
Belgisch jongetje afgeveegd!”
Wat volgde was de meest ongemakkelijke stilte uit mijn leven. Zonder iets te zeggen pakte ik de
fles wodka, sjokte naar de keuken en begon daar de vaatwasser in te ruimen.