Honden breken je hart. Ik weet nog toen ik met mijn moeder onze familiehond liet inslapen. Het was een zwarte labrador en ze heette Rama. Daar zaten we, op de vloer van de dierenartspraktijk met Rama’s hoofd op mijn schoot, terwijl ze langzaam in slaap doezelde en nooit meer wakker werd. Als ik aan het moment terugdenk moet ik altijd huilen. En dan bedoel ik niet op zo’n “kijk mij gevoelig zijn-manier”, maar meer als een hysterisch kind met wiens snottebellen je kan touwtjespringen.
Op het gebied van huisdieren heeft Rama de lat dus vrij hoog gelegd. Ik was daarom nogal sceptisch toen mijn vriendin en ik jaren later twee katten in huis haalde. Katten kunnen niet tippen aan honden. Het zijn geslepen moordmachines die het liefst voor je ogen hun scherpe nagels in het meubilair zetten. Het zijn rotzakjes. Behalve als ze honger hebben, dan zijn het opeens de grootste lieverds. Honden daarentegen houden onvoorwaardelijk van hun baasjes. Die wachten tenminste tot je van huis bent voordat ze je meubels mollen. Niet dat we ze het kwalijk nemen, de doerakken!
Deze katten kwamen van een boerderij, waar ze in het struikgewas gevonden waren. Het mannetje, zwart met een wit snorretje, was meteen op zijn gemak. Het vrouwtje wat minder. Vaak zat ze wantrouwend in de leegte te staren. Deze poes had duidelijk wat naars meegemaakt. Verder waren het een stel doorsnee katten. Ook qua investering.
Hoe luidt dat gezegde ook al weer: koop een boot werk je dood? Nou hetzelfde geldt voor katten. De hoeveelheid voedsel die ze verorberen is werkelijk niet aan te slepen. Daarnaast behoeven hun poezelige poezenkontjes triljoen liter kattengrind per jaar. Maar de grootse kostenpost blijft toch de dierenarts. Toen onze poes een blaasontsteking kreeg – vanwege stress notabene, iets wat waarschijnlijk te maken heeft met flashbacks van het boerderijleven – mocht ik een godsvermogen afrekenen. Dat niet alleen, sindsdien mag ze alleen nog speciaal voedsel (“speciaal” als in twee keer zo duur). En waar kan je dit voer kopen? Alleen bij de dierenarts.
Toch ben ik een echte kattenliefhebber. Op een dag kwam de kat met het hipster snorretje niet opdagen voor ontbijt. Dat was een unicum. Deze kat ontbijt net al een hobbit, namelijk twee keer per dag. Afijn, het werd later en later, maar nog steeds geen kat. Toen werden we ongerust. Waar zou die zitten? Is er iets gebeurt? In de avond was hij nog steeds niet thuis, totdat ik gebeld werd door een vreemd nummer. Het was de dierenambulance. Ik voelde de bui al hangen. Met spijt werd medegedeeld dat onze kat was overleden. Hij was dood gevonden in een berm, tien kilometer van ons huis. Er was geen teken van een aanrijding of iets dergelijks. Het enige denkbare scenario was dat hij op straat was geschrokken van iets, vluchtte en verdwaalde. Tien kilometer heeft hij in z’n uppie, in het donker, in de kou rondgezworven, op zoek naar z’n warme mandje. Misschien wilde hij even rusten en deed hij een klein dutje. Om vervolgens nooit meer wakker te worden, net als Rama.
Die gedachte bracht het hysterische kind in mij naar boven. Maar was ik lang ontroostbaar? Nee. Niet omdat honden beter zijn, niet omdat we nu minder geld kwijt waren aan de dierenarts, voedsel, kattengrind en tenminste nog een half getikte poes met PTSS over hadden. Maar omdat ik volgende dag werd gebeld door de dierenambulance met het nieuws dat onze kat nog leefde. Ze hadden zijn chipnummer verwisseld met een andere kat die was binnengekomen. Onze kat was niet tien kilometer verderop gevonden, maar bij de snackbar achter ons huis. Als een celebrity werd hij met de ambulance naar huis gechauffeerd. Eenmaal thuis zette hij even lekker zijn nagels in de bank. Ook katten breken je hart, maar wel op hun eigen manier.